De adoptie van Stef is voortgekomen uit een ideaalbeeld dat ik al van jongs af aan had. Een groot gezin met biologische- en adoptiekinderen. We waren thuis met vier kinderen en er hing een foto aan de muur van een meisje uit Indonesië; een Foster Parents-kind. Ze was van mijn leeftijd en we schreven ook brieven naar elkaar. Het intrigeerde me. Als kind riep ik al dat ik later moeder wilde worden. Met het beeld voor ogen van spelende kinderen onder een appelboom. Heel idyllisch.
De eerste drie kinderen kwamen uit mijn buik, de vierde kwam op een foto. En toch had ik net als met de eerste drie meteen dat gevoel; dit kind hoort bij mij, bij ons, bij het gezin. Ik had geen enkele twijfel of reserve en die beginfase was dan ook een grote roze wolk. De andere kinderen waren ook gek op hem. Mijn droom was werkelijkheid geworden.
Stef was zeven maanden toen hij vanuit Guatemala bij ons kwam. Hij was een makkelijke baby. Hij huilde nooit wanneer hij wakker werd. Dat ervaar je eerst als fijn, maar later ga je denken: hoe gezond is dat? In het tehuis werd er goed voor hem gezorgd. Maar het is geen thuissituatie. Hij heeft daar toch geleerd om te liggen en te wachten tot hij aan de beurt was.
Toen hij twee was veranderde er iets; we zagen een steviger karakter. Temperamentvol, maar ook wel boosheid. Misschien ook het dieperliggende verdriet. Mijn man en ik zeiden regelmatig tegen elkaar; ‘ergens heel diep vanbinnen zit een klein zwart stukje, iets donkers waar we niet bij kunnen komen.’
We kunnen er voor hem zijn, maar hij moet zijn eigen pad lopen
Vanaf de tijd dat hij in groep drie zat zijn we steeds meer met hem gaan praten. Voor die tijd waren we natuurlijk al open over de adoptie, maar vanaf deze leeftijd praat je anders met je kind. Wat ik me nooit realiseerde is dat hij zich alleen kan voelen omdat hij de enige is binnen het gezin die een ander uiterlijk heeft. Ook al wordt hij omringd door liefde. Ik zie verdriet en boosheid, hij trekt zich regelmatig terug. En ook legt hij de lat hoog, hij is niet snel tevreden over zichzelf. Wat we ook tegen hem zeggen, we kunnen dat gevoel niet wegnemen. De machteloosheid die je als moeder ervaart vind ik soms wel erg. Dat zwarte gaatje, dat ik dat niet op kan vullen. We kunnen er voor hem zijn, maar hij moet zijn eigen pad lopen.
Ik weet zeker dat Stef goed gehecht is binnen het gezin. Maar de afgelopen vijf jaar, sinds hij de pubertijd in ging, heb ik de eenzaamheid van mijn kind wel echt gevoeld. Zijn verdriet is mijn verdriet. Het heeft ook impact op het gezin. Zijn broers reageren op hem en lopen soms tegen een muur van boosheid aan. Dat vind ik lastig om te zien en daar praten we ook wel over. Ik leer mijn kinderen om mild en begripvol te zijn. We zijn een gezin en zorg voor elkaar hoort daarbij.
Adoptie staat voor mij nog steeds voor liefde. Maar het grote trauma dat eronder ligt, daar heb ik onvoldoende bij stilgestaan. Dat is er bij elk kind. Dat je het kind meeneemt is al een trauma. Daarvan denk ik dus weleens: is dat het juiste om te doen? Ondanks de strubbelingen voel ik heel sterk de liefde van Stef. Zolang we dat voelen ben ik niet bang dat we het verkeerde hebben gedaan. Ik ben heel trots dat ik zijn moeder mag zijn.
Een kind hoort per definitie, zoals de natuur het bedoeld heeft, niet geadopteerd te worden. Maar als een kind nu eenmaal niet bij de familie kan blijven, hoe mooi is het dan dat we het met liefde op kunnen nemen? Dat idealistische zit nog steeds in mij; ik heb vertrouwen in een goede afloop. Het trauma kan ik niet wegnemen, maar door hem heel veel liefde te geven, kan Stef er zo goed mogelijk mee leren leven.
Stef is voor mij nog steeds een cadeautje. Zo staat hij zelfs letterlijk in mijn telefoon: ‘Stef, mijn cadeautje.’ Om het licht te houden, want ook de lichte, vrolijke kant is zichtbaar in hem aanwezig.
Tekst: Kim van Schie Fotografie: Ton Sondag